Opnieuw beginnen; waarom ik schrijf.

Een verhaaltje over mijn verblijf in abdij Rolduc

abdij Rolduc hotel

Natuurlijk neem ik reacties op mijn schrijven serieus, maar ik ben inmiddels ook zover dat ik niet meer weg waai met elk opkomend windje. Ik hou mijn eigen focus. Ik schenk me nog een koffie in. Schrijven is voor mij geen roeping, geen stress, geen moeten, ik vind het over het algemeen zinvol. Ik hou ervan om creatief te zijn en mezelf te kunnen uiten. Ik wil delen, helen en samen zijn. Dienstbaar. Bewust zijn en steeds weer onderweg. Ik hou van kijken, observeren, deelnemen en vastleggen.
Er gonst gelach en gezellig geklets van het terras op de binnenplaats mijn hotelkamer binnen. Ik ga me scheren, aankleden en er tussen zitten.
Maar eenmaal beneden, is de grote groep weg. De zachte ochtendzon verwarmt mijn bovenrug. Waterfonteintjesgedruppel laat de stilte horen.
Ik hou van dit instant schrijven op locatie. Het ontspant. Ik laat mijn impressies stromen en maak er leesbare tekst van. De espresso voor mijn neus dampt. Ik peuter een mini-boterkoekje uit zijn verpakking.

Voor me, het beeldje ‘Sjefke, de Rolduciën’. Dat moet de herinnering levend houden aan de vele priesterstudenten, die hier zijn opgeleid. Een bedeesd stuk steen met een korte broek die net onder de knieën als een zakje hangt. Hoe heet zo’n broek ook al weer? O ja, een knickerbocker. Sjefke draagt twee boeken onder zijn arm. Hij lijkt zo toch het meest op een verdwaalde mohikaan uit een oud religieus museum. Steeds meer mensen druppelen binnen. Het geroezemoes zwelt aan. Naast me roddelt een meisje over haar katholieke moeder.

Ik ben weer onderweg naar Utrecht. Vanaf station Roermond rij ik op mijn minifietsje nog even langs het graf van mijn ouders. Daar liggen ze nu, in de dood verenigd, ik kijk naar de in elkaar geschoven ringetjes tussen hun namen. Ik bedank ze voor alles, maar mijn lichaam wordt zwaar. Waarom waren jullie zo afwezig, als het ging om te zien wie ik was? Laat me iets aardigs weten, roep ik ineens innerlijk. Het bloemvormig vetplantje, dat ik zojuist op het graf zette, vangt mijn aandacht. ‘Bloei open, je mag er zijn,’ klinkt het in mij. Ik verstil en raak emotioneel. Mijn ouders zijn zo anders nu, en toch zo volledig herkenbaar.
Moe, berustend, maar ook jong en met een enorme drang om opnieuw te beginnen, vertrek ik weer richting station.